Les 6

Woordenlijst

1.

miàntiáo

面条

zelfstandig naamwoord

noedels

Wǒ gěi nǐ zuò miàntiáor, hǎo ma?

‘Ik ga noedels voor je maken, goed?‘

2.

huíguōròu

回锅肉

zelfstandig naamwoord

terug-in-de-pan-vlees (dubbelgebraden varkensvlees)

Tā yào wǒ zuò huíguōròu, kěshì wǒ bú huì.

‘Hij wil dat ik huíguōròumaak, maar dat kan ik niet.‘

3.

hélándòu

荷兰豆

zelfstandig naamwoord

peultjes (letterlijk: Hollandse bonen)

Hélándòu, nǐ zěnme zuò?

‘Hoe maak jij peultjes klaar?‘

4.

bàba, bà

爸爸,爸

zelfstandig naamwoord

vader, papa

Nǐ bà zuò shénme gōngzuò?

‘Wat doet jouw vader voor werk?‘

5.

yīnwèi

因为

voegwoord

omdat

Yīnwèi nǐ bú qù, suóyi wǒ yě bú qù.

‘Omdat jij niet gaat, ga ik ook niet.‘

6.

suóyi (= suǒyǐ)

所以

voegwoord

Yiis hier toonloos, maar heeft van zichzelf een derde toon. Suǒwordt dus suó, door toonsandhi. Dat transcriberen we ook, om de foute uitspraak suǒyite vermijden.

daarom, dus

Lǎoshī bāng wǒ xiě zhèi ge zì, suóyi hěn hǎokàn.

‘De docent heeft me dit karakter helpen schrijven, vandaardat het er goed uitziet.‘

7.

zuò

werkwoord

maken, doen

Lìnà de māma bù mǎi yīfu: tā zìjǐ zuò!

‘De moeder van Lìnà koopt geen kleren; die maakt ze zelf!‘

8.

zuò fàn

做饭

werkwoord + zelfstandig naamwoord

eten maken, koken

Shéi zuò fàn ne?

‘Wie gaat er koken?‘

9.

huí

werkwoord

1. teruggaan

huí jiā

‘naar huis gaan‘

huí guó

‘naar je land van herkomst terugkeren‘

2. met -lái en -qù:

huí-lái of huí-lai, en huí-qù of huí-qu

‘terugkomen’ en‘teruggaan‘

Nǐ huí Hélán qù, shì ba?

‘Je gaat terug naar Nederland, toch?‘

10.

wèishénme

为什么

vraagwoord

waarom

Nǐ wèishénme méi yǒu qù? Méi yǒu shíjiān ma?

‘Waarom ben jij niet gegaan? Had je geen tijd?‘

11.

cái

bijwoord

pas

Nǐ wèishénme xiànzài cái lái ne?

‘Waarom kom je nu pas?‘

12.

xiān

bijwoord

eerst

Tā bù lái chī fàn, tā xiān xiě yí ge email.

‘Hij komt niet eten, hij schrijft eerst nog een email.‘

13.

zài

bijwoord

opnieuw, verder, dan pas

Xiān chī fàn, zài kàn diànshì!

‘Eerst eten, dan pas televisie kijken!‘

14.

è

饿

bijvoeglijk naamwoord

hongerig

Qī diǎn bàn le, nǐ è le ba!

‘Het is al half acht, je zult wel trek hebben.‘

15.

werkwoord

doodgaan, sterven

Tā ne? Sǐ le ma?

‘En hij dan? Is hij dood?‘

Shéi gěi wǒ zuò fàn, wǒ è-sǐ le!

‘Wie kookt er voor me, ik sterf van de honger!‘

16.

xiǎng

hoofdwerkwoord

denken (aan), missen

Wǒ xiǎng tā bù lái le.

‘Ik denk dat hij niet meer komt.‘

Wǒ xiǎng nǐ!

‘Ik mis je!‘

  hulpwerkwoord

willen

Nǐ jīntiān xiǎng zuò shénme?

‘Wat wil je vandaag gaan doen?‘

17.

kǒu

klassewoord

mond, mondvol, hap

Nǐ chī yì kǒu, hěn hǎochī!

‘Neem eens een hapje, het is heerlijk!‘

Tā shuō yì kǒu Běijīnghuà.

‘Hij spreekt vloeiend Pekinees.’ (letterlijk: een mond vól)

18.

nǚ’ér

女儿

zelfstandig naamwoord

dochter

Wáng jiā yǒu sì ge nǚ’ér.

‘Bij de familie Wáng thuis hebben ze vier dochters.‘

19.

nǚ-

bijvoeglijk naamwoord

vrouwelijk

nǚpéngyou

‘vriendin’ (in liefdesrelatie)

Volgende pagina