Woordenlijst

hallo, hé

A. ‘Hallo, spreek ik met Yǒngmíng?’

B. ‘Ja.‘

ma

吗

markeert een vraag

Nǐ shì Thomas ma?

‘Ben jij Thomas?’

bù

不

bijwoord

niet, geen

Tā bú shì Wáng shīfu.

‘Hij is baas Wáng niet.’

wǒ

我

persoonlijk voornaamwoord

ik

Tā jiào wǒ.

‘Ze roept me.’

nà

那

tussenwerpsel

nou, dan, in dat geval

Nà, nǐ shì Luó Lán ma?

‘Ben jij dan Luó Lán?’

ne

呢

richt aandacht en markeert relevantie

Wǒ shì Lìnà, nǐ ne?

‘Ik ben Lìnà, en jij?’

xìng

姓

werkwoord

heten (familienaam)

Tā xìng Lǐ.

‘Zijn familienaam is Lǐ.’

Duìbuqǐ

对不起

idioom

Sorry, Neem me niet kwalijk

A. Wǒ bú xìng Lǐ.

B. Duìbuqǐ!

A. ‘Ik heet geen Lǐ.’

B. ‘Neem me niet kwalijk!‘

Méi guānxi

没关系

idioom

Het maakt niet uit, Het geeft niet

A. Duìbuqǐ.

B. Méi guānxi.

A. ‘Sorry.’

B. ‘Het geeft niet.‘

Zhōngguó

中国

plaatsnaam

China

Zhè shì Zhōngguó ma?

‘Is dit China?’

rén

人

zelfstandig naamwoord

mens, persoon

Zhōngguórén

‘Chinees’

Měiguó

美国

plaatsnaam

Amerika

Zhè shì Měiguó.

‘Dit is Amerika.’

Měiguórén

‘Amerikaan’

Hélán

荷兰

plaatsnaam

Nederland

Hélánrén

‘Nederlander’

Tā shì Hélánrén.

‘Zij is Nederlandse.’

Hénán

河南

plaatsnaam

Hénán (provincie van China)

Hénánrén

‘iemand uit Hénán’,‘Henanees’

A. ‘Kom je uit Hénán?’

B. ‘Nee, ik kom niet uit Hénán, ik ben Nederlander!‘

zěnmeyàng

怎么样

vraagwoord

1. hoe

2. hoe gaat het?

Nǐ zěnmeyàng?

‘Hoe gaat het met je?’

cuò

错

bijvoeglijk naamwoord

fout, slecht

A. Tā zěnmeyàng?

B. Bú cuò.

A. ‘Hoe is het met hem?’

B. ‘Niet slecht.‘

Běijīng

北京

plaatsnaam

Peking

Tā shì Běijīngrén, wǒ bú shì.

‘Hij komt uit Peking, ik niet.’